1 januari 2016

 

Per 1 januari 2016 zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd in de verkeerskundige wet- en regelgeving.

 

Aanpassing rijbewijsregels elektrische en hybride distributievoertuigen

Per 1 januari 2016 wordt het behalen van een rijbewijs voor het besturen van zware elektrische voertuigen bestemd voor goederenvervoer duurder. De Nederlandse overheid heeft de rijbewijsregels voor elektrische en hybride voertuigen, bestemd voor het vervoer van goederen en met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kilogram maar minder dan 7.500 kilogram, aangepast.


Sinds 31 maart 2010 gold voor elektrische en hybride voertuigen met als bestemming goederenvervoer de regel dat je met een toegestane maximummassa van 3.500 tot maximaal 7.500 kilogram met een rijbewijs B mocht rijden. De beredenering van destijds: “Door het extra gewicht van het accupakket zou in veel gevallen de toegestane maximummassa van 3.500 kilogram worden overschreden, waardoor voor dergelijke voertuigen eigenlijk een rijbewijs C is vereist. Dat zou het rijden met dergelijke voertuigen bedrijfseconomisch minder rendabel maken, waardoor de realisering van de doelstellingen van het actieplan om elektrische en hybride auto’s te stimuleren in gevaar zou worden gebracht.” De overheid besloot daarom dat een B-rijbewijs voldoende was.


Normale regelgeving.

Uit praktijktesten blijkt nu dat elektrisch en hybride aangedreven voertuigen bij bijvoorbeeld distributie-inzet gewoon aan de normale eisen kunnen voldoen. De bovenstaande regel komt daarom met ingang van 1 januari 2016 te vervallen. Met andere woorden: voor deze voertuigen wordt een C-rijbewijs verplicht. In totaal is de nieuwe regel van toepassing op 43 motorvoertuigen in Nederland met naar schatting 107 bestuurders. Chauffeurs met enkel een rijbewijs B op zak, zijn genoodzaakt om het C-rijbewijs te gaan halen. De overheid benadrukt dat de kosten sterk afhankelijk zijn van het aantal theorie- en praktijklessen dat een kandidaat nodig heeft als voorbereiding op het examen. Chauffeurs moeten in ieder geval rekenen op duizenden euro's.


Bekijk hier het Besluit van 21 november 2015 tot wijziging van het Reglement rijbewijzen.

 

Wet lokaal spoor

Met het ingaan van de vernieuwde Spoorwegwet samen met de Wet Lokaal Spoor (Wls) en het Besluit Bijzondere Spoorwegen is 1 december 2015 definitief afscheid genomen van alle oude regels voor het Nederlandse spoor.


De Wet Lokaal spoor bepaalt dat provincies en metropoolregio’s verantwoordelijk zijn voor de aanleg en het beheer van het regionale railnetwerk. Een belangrijk aspect daarbij is de spoorveiligheid. Deze wet richt zich voornamelijk op het tram- en metrovervoer, maar biedt ook ruimte voor zwaar goederenvervoer. Dit betekent dat decentrale overheden allerlei vraagstukken moeten oplossen zoals het beleggen van het beheer, het verstrekken van veiligheidscertificaten en indienststellingsvergunningen en het verrichten van ongevallen-onderzoek.


De nieuwe Wet lokaal spoor regelt dat de provincies en metropoolregio’s hardere taken en verantwoordelijkheden krijgen rond de lokaal spoorwegen. De regio’s worden in het nieuwe sturingsmodel asseteigenaar én assetmanager. Zij kunnen zelf vervoerders en beheerders aanwijzen.


Het Besluit Bijzondere Spoorwegen bevat regels waar bedrijven met een spooraansluiting aan moeten voldoen, maar ook bijvoorbeeld over museumlijnen.


Bekijk hier de Wet lokaal spoor en het Besluit lokaal spoor.


Heropening spoorlijnen

De Wet lokaal spoor biedt ook mogelijkheden voor lokale spoorgoederenlijnen. Gedacht wordt bijvoorbeeld over de heropening van een deeltraject van het ‘Duits Lijntje’. Deze spoorverbinding werd in het verleden voor het spoorgoederenvervoer tussen Boxtel en Duitsland gebruikt. De provincie Noord-Brabant pleit al een aantal jaren voor de reactivering van een klein deel van deze spoorlijn, zodat lokale aan- en afvoermogelijkheden naar en van terminals vergroot worden.


Beheervisie en Veiligheidsplan

In de nieuwe Wet Lokaal Spoor worden de stadsregio’s verantwoordelijk voor de veiligheid en het beheer van het regionale railnetwerk. Hiervoor is het noodzakelijk dat er juridisch voldoende mogelijkheden zijn om de concessiehouder op zijn prestaties te kunnen beoordelen. Daarom hebben het Stadsgewest Haaglanden en de stadsregio Rotterdam een beheervisie en veiligheidsplan opgesteld.


De Wet Lokaal Spoor heeft het toezicht op de veiligheid van het lokale spoor bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) belegd. Voorheen deden de vervoerders dit zelf.


Werk in uitvoering

Deze wet betekent onder andere dat voor werkzaamheden (na)bij het tramspoor, naast een opbreekvergunning, ook een Wls-vergunning moet worden aangevraagd. Denk bijvoorbeeld aan het boren van kabels en leidingen onder de metrobaan. Deze vergunning wordt verstrekt door de afdeling Metro & Tram van de betreffende gemeente.


Vanaf 1 december is het dagelijks bestuur van de Provincies en metropoolregio’s bestuurlijk eindverantwoordelijk voor zowel het regionale verkeer- en vervoerbeleid als de daarbij horende metro- en tram infrastructuur. Zo heeft het dagelijks bestuur van Stadsregio Amsterdam (SRA) de zorgplicht voor de aanleg en het beheer (inclusief onderhoud) van deze lokale spoorweginfrastructuur, die is gelegen in de gemeenten Amsterdam, Amstelveen, Diemen en Ouder-Amstel.


Alle benodigde vergunningen worden verleend door de Provincies en metropoolregio’s. Voor de gemeente Amsterdam verloopt de procedure via de afdeling Metro en Tram (MET). Meer informatie over de Wls-procedure is te vinden op de website van Metro en Tram in Amsterdam.


Uitgebreide informatie over de wetswijzigingen is te lezen op SpoorPro.

 

Typegoedkeuring van landbouw- en bosbouwvoertuigen

Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen


Vanaf 1 januari 2016 gaat een nieuw Europees wettelijk typegoedkeuringssysteem gelden voor landbouw- en bosbouwvoertui­gen.


Op verzoek van het Europees Parlement en met als doel de goedkeuring van typegoedkeuringswetgeving te vereenvoudigen en te versnellen, is op het gebied van de EU-typegoedkeuringswetgeving voor voertuigen een nieuwe regelgevingsaanpak ingevoerd. Volgens deze nieuwe aanpak stelt de wetgever van de gewone wetgevingsprocedure (Commissie, Parlement en Raad) slechts de fundamentele regels en beginselen vast en wordt de be­voegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de nadere technische bijzonderheden aan de Europese Commissie overgedragen.


In het kader van dit nieuwe wettelijke systeem worden in de nieuwe Verordening (EU) nr. 167/2013 daarom alleen fundamentele bepalingen inzake functionele veilig­heid, inzittendenveiligheid en milieuprestaties vastgesteld. De bevoegdheid om de technische specificaties met betrekking tot de onder Verordening (EU) nr. 168/2013 vallende landbouw- en bosbouwvoertui­gen in gedelegeerde handelingen vast te leggen wordt aan de Europese Commissie overgedragen.


Daarnaast worden het toepassingsgebied uitgebreid en de al bestaande eisen verbeterd, vereenvoudigd en/of aangepast.


Ten slotte zijn de verplichtingen van de nationale autoriteiten die in de bepalingen inzake markttoezicht van deze verordening zijn vastgelegd specifieker dan de overeenkomstige bepalingen van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten.


Op 5 februari 2013 heeft minister Schulz de EG-verordening 167/2013 bepaald, dat deze per 1-1-2016 in werking treedt. Daarbij wordt in artikel 4 lid 1 bij de cat. T onderscheid gemaakt in trekkers constructief niet en wel sneller dan 40 km/h kunnen rijden. In artikel 4.2 t/m 4.8 wordt cat. T onderverdeeld in Cat. T1 t/m T4.3. Deze indeling is bindend voor de Europese fabrikanten. Op 4 december 2015 heeft het Minister van Infrastructuur en Milieu de wijziging verwerkt in een Regeling tot wijziging van de Regeling voertuigen.


Voor meer informatie op de website ce.uitspraken.eu.

 

Koplamp nieuwe snor- en bromfietsen automatisch aan

Alle nieuw geregistreerde voertuigen van de L-categorie (twee- en driewielers) dienen vanaf 1 januari 2016 te zijn voorzien van Automatic Headlights On (AHO). Dat betekent dat de koplamp automatisch brandt wanneer de motor draait en bij een elektrisch aangedreven voertuig wanneer de hoofdschakelaar aanstaat.


Deze eis is opgenomen in de nieuwe Europese Verordening 168/2013. AHO moet op iedere motor-, brom- en snorfiets zitten die na 31 december 2015 wordt geregistreerd. Na gesprekken met onder andere RDW en importeurs, verwacht BOVAG bij motorfietsen geen problemen. Alle nieuwe motoren bevatten het systeem al. Veel brom- en snorfietsen zijn echter nog uitgerust met een aan/uit-schakelaar.


Controles

De RDW geeft aan dat voertuigleveranciers verantwoordelijk zijn voor het leveren van een voertuig dat voldoet aan de actuele eisen. Dit geldt ook voor dealers met de erkenning TV (tenaamstelling voertuigbedrijf). RDW gaat steekproefsgewijs controles uitvoeren.


Reductie van ongevallen

In Europa moeten alle nieuwe type personenauto’s al vanaf 2011 voorzien zijn MVO (Motorvoertuigverlichting overdag). Aanvankelijk was de vrees dat hierdoor andere verkeersdeelnemers minder zouden opvallen. Maar volgens de SWOV is daar geen overtuigende wetenschappelijke bewijs voor te vinden. De SWOV stelt verder dat als iedere automobilist MVO zou voeren, dat tegen de 30 doden en 500 ernstig verkeersgewonden zou besparen (2011). MVO op motorfietsen leidt volgens de SWOV tot een mogelijke reductie van het aantal letselongevallen 5 -10%.


De RAI Vereniging verwacht dat de invoering van AHO voor alle gemotoriseerde tweewielers het aantal ongevallen verder zal reduceren. Maar daarover zijn nog geen onderzoekgegevens bekend.